’s Ochtends vroeg al zweet ik mijn kleine appartementje uit. De ventilator is stuk en ik drijf bijna van de bank af. Ik pak mijn tas, een boek en een fles Spa en ga de deur uit.
Ik krijg een klap van de hitte zodra ik de deur opentrek en moet letterlijk even op adem komen, voordat ik een stap kan zetten.
Dan pak ik mijn fiets uit het rek en ga op weg. Ik besluit eerst een ijsje te halen bij de ijssalon in de binnenstad. Daar is het zoals verwacht druk.
Ik kan de verleiding weerstaan om dropijs te bestellen en neem een bolletje yoghurt en een bolletje rabarber. Verslavend lekker.
Met de fijne nasmaak van rabarber in mijn mond vervolg ik mijn tocht naar het parkje, vlak bij het gemeentehuis.
Daar liggen eigenlijk twee parkjes. De mooiste van de twee wordt zomers bevolkt door verliefde stelletjes, gitaarspelende hippies en studenten met flessen rosé en sixpacks pils. Het veldje ernaast wordt het hele jaar door bevolkt door het schuim van dit kleine stukje aarde. De lokale alcohol- en drugsverslaafden hebben dit treurige veldje met een enkel afdakje van de gemeente toegewezen gekregen. Zodat ze bij het andere veldje wegblijven.
Het moet een hele pesterige ambtenaar zijn geweest die besloot een tafeltje met een dakje erop te plaatsen op het veldje voor de daklozen.
Dit komt omdat het mooie veldje de directe achtertuin van het gemeentehuis is. Partijbonzen en hooggeplaatste functionarissen kijken doorgaans al vergaderend uit op dit veldje en het is vervelend lunchen als je uitzicht hebt op een junk die zichzelf dronken aan het onderkotsen is. Dus doen ze dat nu uit het zicht.
Daarbij ligt het veldje ook lekker in de buurt van het politiebureau, zodat de sterke arm in rap tempo ter plaatse kan zijn om een eventuele corrigerende tik te kunnen uitdelen.
Vandaag is het druk op het treurige veldje. Er staan een aantal treetjes met halve liters goedkoop pils in een bak met water. Er ligt een vrij jong meisje aan de rand van het veldje in foetushouding opgerold. Af en toe schokt haar lichaam licht.
Een kleine man met een smoezelig baardje en een veel te grote winterjas aan zit op zijn knieën, hoofd laag bij de grond een paar kooltjes aan te blazen. Direct op de kooltjes ligt een bak van zilverfolie, zo eentje waar je magnetron lasagne in geleverd wordt. Daar knetteren 3 kleine saucijsjes dapper op het kleine beetje vuur.
Ik ga in het parkje zitten en het valt me gelijk op dat het parkje zo goed als leeg is. Vandaag geen vrolijk gezang of innige uitwisseling van speeksel. Er heerst een haast serene rust. Op het voorbij denderende verkeer na welteverstaan.
Ik pak mijn boek uit mijn tas en begin te lezen. In eerste instantie kan ik mijn draai niet goed vinden in het gras, maar na een tijdje lig ik gestrekt in de zon, mijn hoofd ondersteund door mijn tas, mezelf te verliezen in een spannend boek.
Lange tijd blijf ik zo liggen. Niets aan mijn hoofd, behalve de zweetdruppels die ervan af glijden. Dan richt ik mij op om een slok water te nemen. De plotselinge opwaartse beweging zorgt ervoor dat het even zwart ziet voor mijn ogen en ik de eerste minuut alleen vlekken zie.
De Spa met bubbeltjes is precies wat ik nodig had, lekker fris en nodig, gezien de hitte.
Ik kijk het parkje nog eens rond en zie dat een vroeg bejaard stel halt heeft gehouden bij de drie graven, die midden in het park, direct naast het pad liggen. Geconcentreerd lezen zij de inscripties en bespreken die met elkaar. Ik kan het niet verstaan en het interesseert me eigenlijk ook niet. Maar echt veel zin om te lezen heb ik ook niet meer. Dus vouw ik een ezelsoor in bladzijde zevenennegentig als bladwijzer en stop de dikke bundel terug in mijn tas.
Ik neem nog een slok spa en laat me daarna weer in het gras zakken.
Heerlijk die rust. Het zoemen van de gevleugelden versus de lokroep van de jagers. Het hele schouwspel speelt zich rondom mij af en een enkele keer wordt er getracht terrein te winnen ten koste van mijn soevereiniteit.
Wanneer je in vol contact staat met de aarde lijkt het af en toe alsof je het draaien van de aarde kunt voelen. Alsof je de lichte haperingen kunt voelen, een haast onmerkbare beving van de aarde opmerkt.
Ik heb het idee dat ik langzaam wegzak in de aarde. Dat, of het gras groeit ineens heel snel. Het gras trekt zich op als een oerwoud en sleurt mij mee omlaag.
Wanneer ik mijn ogen open doe verlies ik dat gevoel, dus houd ik uit alle macht mijn ogen stijf dicht. In puur contact met mijn omgeving, perfecte harmonie, zowel fysiek als psychisch in het reine. Alle receptoren wagenwijd open voor mijn omgeving.
Ik voel me licht, zuiver, ik voel…
Een klap in mijn zij.
Verschrikt ruk ik mijzelf los uit het oerwoud van het veldje en staar recht in het gezicht van een onbekende man.
“Het spijt me dat ik je moest schoppen, maar ik had al drie keer iets tegen je gezegd. Je reageerde niet. Soms gaan er wel eens mensen dood in de zon weet je. Dus ik dacht, misschien heeft die knul hulp nodig.”
Terwijl ik met mijn hand de zon probeer te blokkeren kijk ik vol ongeloof naar de man die boven mij uitrijst. Nu ik weer lucht in mijn longen heb en de contouren van de man beter zichtbaar worden, herken ik de vreemde gestalte. Het is de winterjas dragende barbecue junk van eerder die dag.
“We hebben een feestje hiernaast, lekker eten ook. Je bent welkom om er bij te komen zitten. Maar dan moet je wel beloven niets over Johnnie zijn luie oog te zeggen, dan wordt hij boos namelijk.”
Terwijl ik overeind krabbel schieten er allerhande excuses en vriendelijke bedankjes door mijn hoofd. Allen beleefd genoeg om de beste man met een goed gevoel weg te laten gaan en zelf weer weg te zakken in de schaduw van de microwereld om mij heen.
Het komt er alleen niet uit.
Ik weet niet wat er gebeurt, maar ik zeg dat het me leuk lijkt, pak mijn spullen bij elkaar en loop achter mijn gastheer aan.
We komen aan op het pauperveldje alwaar inderdaad een bijzonder gezellig sfeertje hangt. De meid die eerder nog lag te stuiptrekken is over de ergste piek heen, zo lijkt het, want ze zit alweer vrolijk een Schülten Bräutje weg te slobberen. Het hek, welke een afscheiding vormt tussen het veldje en de energiecentrale, was bovenaan versierd met lege blikken bier, waardoor er een soort slinger-vibe ontstond en het afdak-tafeltje was en werd ondergestift met allerhande intelligente teksten.
Mijn gastheer stelt mij voor als ‘Een gozert die ik vaak in de stad tegenkom’ waar alle andere aanwezigen ruimschoots genoeg mee nemen. Mij verbaast dat behoorlijk. Ten eerste had ik er geen idee van dat ik de beste man zo vaak tegenkom en ten tweede had ik altijd het gevoel dat er een soort van besloten sfeertje rondom de groep hangouderen hing. Dat je er niet zo maar ‘binnenkwam’. (no pun intended)
Maar niets van dit alles. Ik krijg zelf ook een lekker lauw biertje uit de bak met water en schuif aan in het kringetje. De meeste gesprekken gaan grotendeels langs mij heen, omdat de meeste gesprekken zich half binnensmonds afspelen bij de sprekers. Ófwel omdat de drugs inslaan, ófwel omdat het dagje zuipen om kwart voor zeven ’s ochtends is begonnen (echt waar!) óf omdat ze spreken met volle mond.
Want die worstjes lopen goed. Het duurt dan ook niet lang voordat ik een eigen worstje heb kunnen bemachtigen. Op een servetje. Gloeiend heet dus. En geen saus. Althans, ik durf er niet helemaal om te vragen. Beetje bang dat het een soort codetaal is voor andere substanties.
Er komt heel even een jongen tegen mij aanstaan. Meer om de balans te houden dan om een goed gesprek aan te knopen volgens mij. Stotterend en in het wilde weg kijkend braakt hij een ‘verhaal’ over gisteravond over mij heen. Ik heb een vrij forse hekel aan mensen die stotteren. Ik bedoel, het verhaal wat ze willen vertellen evenaart meestal de moeite van het geduldig wachten en begripvol kijken niet. Voel me veelal bekocht als de laatste lettergreep los is.
Onbewust verwacht je toch een spektakelstuk aan het einde van een zin als er twintig seconden zitten tussen “Zo, d-d-de week is weer d-d-d-d-d-d-d-d-d-d-…“ en het woord “…doormidden.”
Maar dat terzijde.
Het valt me op dat hij een lui oog heeft. Ik begin tegen hem aan te ouwehoeren en zorg dat ik een aantal keer ‘Kijk me aan als ik tegen je praat Johnnie!’ kan zeggen en ermee weg kom. Het stuiptrekmeisje heeft me door en beloont mijn poging tot humor met nog een pilsje.
Terwijl ik mijn worst aan het eten ben en lekker aan mijn pilsje lurk en werkelijk geniet van de gesprekken en discussies die ik rondom mij hoor, merk ik dat mijn gastheer verdwenen is. En zo groot is het veldje niet.
Ik vraag het stuiptrekmeisje of zij weet waar hij gebleven is, omdat ik zo dadelijk weer wil gaan en ik wil de beste man graag bedanken voor zijn gastvrijheid en de uitnodiging. En of ze weet hoe hij eigenlijk heet.
“Wij noemen hem de Raaf, ik denk niet dat er iemand is die echt weet hoe hij heet. Of hoe oud hij is wat dat betreft. Hij organiseert deze middagjes altijd. Vind ’ie leuk. Ik denk dat hij vroeger een groot gezin heeft gehad ofzo of juist niet. Dat hij die gezelligheid nu veinst door worsten en aardappelsalade mee te nemen.”
Ik baal dat ik de aardappelsalade heb gemist.
“Niemand weet ook waar hij woont of in elk geval slaapt. Meestal zien we hem pas ’s avonds tegen een uurtje of acht. En in de weekenden zit hij meestal als allereerste in de kooi (dat stomme tafeltje-met-afdek, red.) en gaat hij als laatste weg.
Ik heb weleens geprobeerd hem stiekem te volgen naar huis, maar hij is me altijd te slim af. Ineens was hij dan uit het zicht verdwenen. Na een tijdje heb ik het opgegeven. Er is immers meer te doen…
Ik neem nog een biertje. Wil je ook?”
Ik bedank dit keer vriendelijk, vraag waar ik een bijdrage kan leveren, waarop iedereen ineens ‘de pot’ blijkt te beheren, geef een aantal euro aan de stuiptrekmeid en loop weg.
Thuis schrijf ik in grote lijnen wat er die middag was gebeurd en kijk er verder niet meer naar om. De middag was leuk, maar om daar nou een heel verhaal aan te wijden. Nee.
Toch blijft De Raaf door mijn hoofd spoken, voor eventjes en na een paar dagen ben ik de beste man zo goed als vergeten.
Waarom dan toch dat hele verhaal neerpennen? Waarom dit veel te uitgebreide verslag van een middagje zuipen en worst eten?
Welnu, afgelopen week moest ik in Amsterdam zijn en dus nam ik de trein. Ik las wat korte verhalen van Bukowski en vermaakte me prima met een thermosfles muntthee.
Pas toen ik me klaar maakte om uit te stappen merkte ik op dat ik de verkeerde lijn had gepakt. Ik reed regelrecht naar Schiphol. Verdomme. Ik zou weer een goed half uur te laat bij mijn afspraak zijn.
Ik moest alsnog uitstappen om een andere lijn te pakken en daarom stond ik gereed bij de deur om maar zo snel mogelijk uit te kunnen stappen.
Ik stapte als eerste uit en moest me daarbij nogal breed maken om door de aso-instap-menigte heen te komen.
Ik bots op tegen een piloot in uniform en bied mijn excuus aan. De gladgeschoren en tot in de puntjes verzorgde man draait zich om en we kijken elkaar recht in de ogen aan. Hij valt stil, ik val bijna tussen de trein en het perron.
Het is de gastheer van het veldje.
Ik moet maar weer eens met de beste man worstjes gaan bakken.